Vanaf de eerste dag op de toen geheten
lagere school, gedroeg Hans zich als een overijverige leerling.
Vooral tijdens de schrijfles wierp hij zich met volle overgave op de
oefenstof. De meester deed eerst iedere letter voor op het bord. De
leerlingen schreven daarna de letter over in hun lijntjesschrift.
Hij leerde zo alle letters kennen van het alfabet. De vorm trof hem
diep. Zijn pen gleed met steeds meer gemak over het papier. Hij zou
al zonder de lijnen kunnen schrijven, maar voorlopig hoefde dat nog
niet.
En na de letters leerde hij de eerste
woordjes. Prachtig om te zien, vond hij, even mooi was de inhoud. Ze
hadden betekenis. Je kon er de tuin mee beschrijven. Er ligt een pad
met hier en daar een grote kei. Allerlei bloemen ertussen, die op
hun beurt allemaal weer een naam hebben. Je wist bijna niet meer wat
werkelijkheid was, de woorden of de echte tuin.
Schrijven groeide in korte tijd uit tot
zijn favoriete bezigheid. De punt van zijn kroontjespen haperde nog
maar zelden. De krullen voldeden precies aan de maat en het
geschrevene was nergens te dik of te dun. Laat staan dat vlekken het
gelijkmatige beeld ontsierden.
De meester keek met stijgend genoegen
naar de snelle vorderingen van zijn leerling. Juist daardoor zag hij
een belangrijke vereiste finaal over het hoofd: de jongen schreef
links. In die tijd mocht dat absoluut niet. Je moest en zou rechts
leren schrijven.
De meester die een goedaardig man was,
talmde met ingrijpen.
Op een middag stond hij weer naast zijn
bank. Hij boog zich voorover, tikte Hans op een schouder en zei op
fluisterende toon: ‘Het gaat misschien nog beter, als je de andere
hand gebruikt. Probeer het maar.’De meester wilde zijn mededeling
niet te veel gewicht geven en was meteen weer weg, naar de volgende
bank.
Hans was zoals altijd ingespannen bezig.
Hij schrok niet door de rustige manier waarop de meester zijn
opmerking had gemaakt. Maar toen hij de pen in zijn rechterhand nam
en probeerde te schrijven, sloeg de wanhoop toe. Zijn spieren leken
totaal verlamd en de pen dreigde uit zijn hand te vallen. Hij raapte
nog een keer al zijn moed bij elkaar, maar hij kon geen fatsoenlijke
letter op het papier krijgen. Het papier zat vol met stekels. Hans
moest helemaal opnieuw beginnen. En nu met een hand die in alles
veel minder bedreven was. Een hand die erbij hoorde, maar eigenlijk
meer als hulpje van zijn goede hand, zijn dominante linker. Toen
kwamen zijn grote capaciteiten pas echt aan het licht. Ongekend snel
schakelde hij over op zijn andere hand. Hij oefende ook thuis in een
kamer die niet gebruikt werd, aan een oude tafel. Veel eerder dan de
meester ooit had meegemaakt overwon Hans zijn handicap en bereikte
in luttele weken met zijn rechterhand hetzelfde hoge niveau. Hij
schreef met beide handen, hij was links en rechts. En nog was hij
niet tevreden. Zijn rechterhand moest en zou het winnen van zijn
linker. Hoe onnatuurlijk ook.
Op de middelbare school verloor de
jongen zijn interesse voor het schrijven niet uit het oog. Na het
behalen van het diploma leek hij voorbestemd om zich verder te
bekwamen als allround correspondent. Zo gebeurde het ook. Hij deed
zijn intrede op een groot deftig kantoor. Dit lag aan een brede laan
tussen andere grote kantoren van advocaten, makelaars en
handelsfirma’s.
De nieuwe medewerker maakte indruk op
zijn collega’s. Zij spraken met bewondering over de eenvoudige
manier waarop hij de zaken in zijn brieven voorstelde. Het leek net
of het probleem daardoor al dichter bij een oplossing was. Telkens
beaamde een collega: ‘Ja, zo kan het ook. Daar zou ik niet zijn
opgekomen.’
Zo jong en jeugdig als hij was, werd hij
alom gerespecteerd. Tot op een middag. Hij werd tegen het einde van
de werktijd door de chef de bureau op diens kantoor geroepen. De
jongeman stapte niets vermoedend erop af. Misschien kreeg hij wel
een extra periodiek. Hij verdiende nog niet zo veel.
De chef de bureau liet hem een lange
brief zien, die deze morgen door de veelbelovende briefschrijver was
opgesteld. Misschien stond er een typefout in. Dat kon een hoogst
enkele keer gebeuren. Maar hij liet dat dan door een typiste
rechtzetten.
Aan het gezicht van de chef de bureau
was te zien dat het om iets anders ging.
‘Ik kan deze brief niet door laten
gaan,’zei hij. Het grote woord was eruit en hij wachtte even.
Hij had op iedere zin wel iets aan te
merken.
‘Hier, weer zoiets. Wij schrijven liever
dat iets ‘van geringe omvang’is in plaats van ‘klein’. Zo zijn er
veel meer woorden die uit de toon vallen. Onze cliënten zouden
kunnen gaan denken dat onze bemiddeling minder voorstelt dan wij
pretenderen en in de courtage tot uitdrukking komt. Uw taalgebruik
is slecht, puur slecht voor onze zaak. Gebruik meer vreemde woorden.
Daardoor klinkt alles gewichtiger.’
Met zijn balpen kraste hij intussen
links en rechts door de tekst.
De jongeman die voor het bureau stond,
onderging de woorden van zijn chef als een marteling. Bij iedere
doorhaling voelde hij de pen in zijn rug snijden en beurtelins
raspen over zijn buik. De chef hield maar niet op. En toen hij
eindelijk klaar was met zijn requisitoir, hield hij de brief op
ooghoogte voor zich en begon hij langzaam te scheuren. Eerst in
grote stukken en daarna in steeds kleinere snippers, tot hij niet
meer verder kon. Hij liet ten slotte de snippers uit zijn hand in de
prullen mand vallen.
De zwaarbeproefde kromp ineen. Zijn
collega’s volgden zijn afgang ademloos. Door de glazen wand zagen ze
de brief een moment als het ware in de lucht zweven, voordat de
handen van de chef de bureau hun moordend werk deden. Met Hans ging
het daarna snel bergafwaarts. Hij nam niet de plaats in van de
eerste correspondent toen deze wegens ziekte met werken moest
ophouden. Iemand anders die al veel langer op het kantoor werkte,
maar met veel minder capaciteiten, werd door de chef de bureau naar
voren geschoven.
Hij voerde sindsdien teruggetrokken zijn
opdrachten uit en bracht steeds meer uren door op de postkamer,
terwijl het werk daar ver beneden zijn niveau lag.
Zijn vrouw deed haar uiterste best om
hem op te vrolijken. Maar zij moest met lede ogen toezien dat haar
Hans in de loop der jaren van een levenslustige zelfverzekerde man,
op wie zij zeer gesteld was, veranderde in een futloze sombere
echtgenoot, die weinig sprak en nauwelijks nog tot enige conversatie
in staat leek te zijn.
Ze had met hem te doen en besloot geen
halve maatregelen te nemen. In het geheim maakte zij een afspraak
met een gerenommeerde psychiater. Ze begeleidde ook haar man naar de
eerste sessie.
De psychiater toonde zich zeer
geïnteresseerd. Met meer dan gewone vasthoudendheid zette hij zich
in om de bron van de kwaal op te sporen.
Hij schreef zijn patiënt een brief. Dat
hij min of meer toevallig had ontdekt hoe mooi en hoe goed hij wel
kon schrijven. Niet alleen qua handschrift, maar vooral was hem
diens uitstekende stijl opgevallen.
Hans’ vrouw hield zo goed mogelijk in de
gaten hoe hij op het onverwachte schrijven reageerde. Zij merkte
iets wat zij maar al te graag met een opleving in verband wilde
brengen. Hij richtte zich af en toe ineens op. Er hield hem weer
iets bezig, redeneerde zij voorzichtig.
Ze voorzag de psychiater van nog meer
materiaal dat door haar man was geschreven, zoals brieven, zelfs
enkele liefdesbrieven, maar ook de vellen papier die hij beschreven
had, als hij vroeger zo maar eens iets wilde opschrijven. Ze vond
zelfs een lang en compleet verhaal, dat hij ooit naar een uitgever
had willen sturen.
De psychiater zette zijn loftuitingen
voort. In de brieven die volgden gaf hij steeds opener blijk van
zijn bewondering. ‘U hebt werkelijk een groot schrijftalent. Steeds
meer word ik getroffen door uw ongeëvenaarde stijl, prikkelende
woordkeuze en de helderheid die u voor de lezer weet te bereiken.
Het lezen van uw geschriften is mij een ongekend genoegen.’
Het stond er echt. Zijn patiënt kon het
eerst niet geloven. Hij las de brief wel tien keer terug. Toen koos
de miskenning die hem bijna te gronde had gericht, beschaamd de
aftocht. Hij voelde zich bevrijd en heroverde in korte tijd alles
wat hij voorgoed leek te hebben verloren.
En zijn vrouw. Zij aanschouwde dankbaar
de grote verandering. Haar man floot een Weense wals als hij ’s
avonds van zijn werk thuiskwam, zoals vroeger. Na het avondeten zat
hij niet langer stil bij het raam. Hij las weer. Zijn pen lang
gebruiksklaar op tafel. Hij schrijft bijna weer, dacht ze.
Op een avond voltrok zich het wonder.
Hij pakte zijn vulpen op en legde een leeg vel papier voor zich. Hij
begon te schrijven zonder enige hapering. Vele vellen lang schreed
zijn pen als vanouds over het dorstige papier. De pen danste in zijn
rechterhand. En hij kreeg weer het ruime en lichte gevoel van
vroeger in zijn hoofd. De weg naar zijn woordentuin lag weer open.
Aangespoord door zijn vrouw stuurde hij
een proeve van zijn hernieuwde bekwaamheid naar een uitgever, die
prompt en enthousiast reageerde.
Nog dezelfde dag schreef hij een
uitgebreid dankwoord aan de psychiater die hem zo ver had gekregen.
Hij dankte hem mede namens zijn vrouw. In de brief gaf hij een
staaltje van zijn schrijfkunst, om de geadresseerde een genoegen te
doen. De kunstig geformuleerde zinnen kostten de lezer geen enkele
moeite. Ze blonken uit door oorspronkelijkheid. De psychiater borg
de brief op in de onderste la van zijn bureau als een kostbaar
kleinood.
De dubbelhandige schrijver wist met zijn
geluk geen raad. Hij glom van voldoening.
Op een avond in het vroege voorjaar
belde een journalist van de televisie aan. ‘Ik mag u verklappen dat
u bent genomineerd voor de grote jaarlijkse literatuurprijs,’zei
hij, ‘en mag u ten bewijze hiervan deze grote envelop overhandigen.’
De schrijver nam de mededeling minzaam
in ontvangst en opende de envelop, waarin de nominatie zat.
De tweede man die was binnengekomen,
hanteerde de camera. Een felle lichtbundel viel nog net op tijd op
de trillende vingers, waarmee de envelop werd geopend.
‘Komt u toch verder. Ik zal mijn vrouw
vragen verse koffie te zetten,’zei de schrijver. Hij legde zijn
roman Het dictaat van rechts midden op de tafel, waaraan zij
gingen zitten.