> home
  
    > speciaal
  
    > auteurs
  
    > teksten
  
    > Brabants
  
    > audio

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

◄ Jan Hoevenaars

 

 

Jan Hoevenaars

verhalen


 

De schout

 

Heten betekent op ons eerste gevoel: een naam dragen. Tot zover is het iedere tweejarige ook nog wel duidelijk. De uitdrukking: 'Sinterklaas heet een goed heilig man te zijn' wordt al wat moeilijker. Men bedoelt daarmee niet dat Sint het vast en zeker is, maar men veronderstelt het slechts, zoals een pastoor celibatair heet te zijn en een wetenschapper waarheidlievend.

Verder kennen we nog de uitdrukking: iemand welkom heten. 's Mans achternaam is dan niet 'Welkom'. Het is ook geen veronderstelling van welkom te zijn, maar die persoon is het daadwerkelijk. In het Middelnederlands en daarvóór werd heten veel vaker in deze betekenis gebruikt. Zo ook met schuld. Men kon iemand schuld(-ig) heten.

De krijgsheren of warlords, zoals onze ridders uit de middeleeuwen eigentijds zouden moeten worden genoemd, hadden veel mensen die bij hen in de schuld stonden. Dat kwam niet zozeer omdat die mensen de heer tekort hadden gedaan, maar eerder omdat zo'n heer doorlopend een tekort van zichzelf had. Omdat de heer zijn onderdanen bezat en schuld bovendien, werden die tekorten vanzelf op zijn minderen in mindering gebracht, maar dat is logisch en gebeurt ook in de tegenwoordige tijd. Nu had zo'n krijgsheer het zomers erg druk met den krijg of, juister gezegd, met de rooftocht bij de buren, juist in de tijd dat er bij zijn eigen onderdanen ook iets te halen viel. Om toch te krijgen wat hij eigenlijk al had, stelde hij een schuldheter aan. Die ging in zijn naam en met het zwaard omgord de minderen langs zodat ze dat ook zouden blijven. De functie van schuldheter werd later in de Saksische streken verbogen tot scholtheter, waarvan de scholten boeren aldaar nog verre nazaten zijn. In het Frankische werd schuld vervormd tot schout en sleet schuldheter via schoutheter af tot schout. In 1456 werd de hoeve waarop de schout van Gilze en Ginneken woonde, nog de scouthete hofstad genoemd. Het verhaal doet met enige stelligheid de ronde dat er daar een door de schout achterovergedrukte schat te vinden moet liggen. Belastingvrij ook nog, zo is het vermoeden, want over belasting mag je niet nog eens belasting heffen; toch?

Heel anders zit het met een schout-bij-nacht (met streepjes!). Die is namelijk zelf een krijgsheer, in het bijzonder op zee en dan ook nog op het achterste schip van de vloot. Daar, staande op het achterdek, houdt hij de wacht. Hij schouwt, bij nacht nog wel en alleen naar achteren. Hij is een omziener, een zwartkijker en nog achterbaks ook.